kwijtraken (v) (persoon) | quitarse a alguien de encima (v) (persoon) |
kwijtraken (v) (wegdoen) | eliminar (v) (wegdoen) |
kwijtraken (v) (wegdoen) | deshacerse de (v) (wegdoen) |
kwijtraken (v) (algemeen) | perder (v) (algemeen) |
kwijtraken (v) (persoon) | deshacerse de alguien (v) (persoon) |
kwijtraken (v) (persoon) | quitarse de encima (v) (persoon) |
kwijtraken (v) (persoon) | deshacerse de (v) (persoon) |
de weg kwijtraken | perderse |