breken
(n)
(n)
(algemeen)
|
rotura
(f)
(n)
(algemeen)
|
breken
(n)
(n)
(algemeen)
|
fractura
(f)
(n)
(algemeen)
|
breken
(n)
(n)
(algemeen)
|
rompimiento
(m)
(n)
(algemeen)
|
breken
(n)
(v)
(voorwerp)
|
estrellarse
(v)
(voorwerp)
|
breken
(n)
(v)
(voorwerp)
|
quebrar
(v)
(voorwerp)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
quebrado
quiebras
quiebran
quebraban
quebrabas
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
abrir por la fuerza
(v)
(transitief)
|
breken
(n)
(v)
(intransitief)
|
quebrar
(v)
(intransitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
quebrado
quiebras
quiebran
quebraban
quebrabas
|
breken
(n)
(v)
(optica)
|
rasgarse
(v)
(optica)
|
breken
(n)
(v)
(optica)
|
romperse
(v)
(optica)
|
breken
(n)
(v)
(raam)
|
romper
(v)
(raam)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
roto
rompes
rompen
rompías
rompían
|
breken
(n)
(v)
(voorwerp)
|
difractar
(v)
(voorwerp)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
difractado
difractan
difractas
difractaban
difractabas
|
breken
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
hacer añicos
(v)
(voorwerpen)
|
breken
(n)
(v)
(optica)
|
refractar
(v)
(optica)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
refractado
refractas
refractan
refractabas
refractaban
|
breken
(n)
(v)
(raam)
|
hacer añicos
(v)
(raam)
|
breken
(n)
(v)
(intransitief)
|
rasgarse
(v)
(intransitief)
|
breken
(n)
(v)
(intransitief)
|
estrellarse
(v)
(intransitief)
|
breken
(n)
(v)
(optica)
|
quebrar
(v)
(optica)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
quebrado
quiebras
quiebran
quebraban
quebrabas
|
breken
(n)
(v)
(intransitief)
|
difractar
(v)
(intransitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
difractado
difractan
difractas
difractaban
difractabas
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
quebrar
(v)
(transitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
quebrado
quiebras
quiebran
quebraban
quebrabas
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
refractar
(v)
(transitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
refractado
refractas
refractan
refractabas
refractaban
|
breken
(n)
(v)
(raam)
|
hacer pedazos
(v)
(raam)
|
breken
(n)
(v)
(optica)
|
romper
(v)
(optica)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
roto
rompes
rompen
rompías
rompían
|
breken
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
romper
(v)
(voorwerpen)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
roto
rompes
rompen
rompías
rompían
|
breken
(n)
(v)
(optica)
|
difractar
(v)
(optica)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
difractado
difractan
difractas
difractaban
difractabas
|
breken
(n)
(v)
(intransitief)
|
refractar
(v)
(intransitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
refractado
refractas
refractan
refractabas
refractaban
|
breken
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
hacerse pedazos
(v)
(voorwerpen)
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
rasgarse
(v)
(transitief)
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
estrellarse
(v)
(transitief)
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
romperse
(v)
(transitief)
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
difractar
(v)
(transitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
difractado
difractan
difractas
difractaban
difractabas
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
partir
(v)
(transitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
partido
partes
parten
partías
partían
|
breken
(n)
(v)
(intransitief)
|
romper
(v)
(intransitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
roto
rompes
rompen
rompías
rompían
|
breken
(n)
(v)
(intransitief)
|
hacer añicos
(v)
(intransitief)
|
breken
(n)
(v)
(voorwerp)
|
romper
(v)
(voorwerp)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
roto
rompes
rompen
rompías
rompían
|
breken
(n)
(v)
(intransitief)
|
romperse
(v)
(intransitief)
|
breken
(n)
(v)
(optica)
|
estrellarse
(v)
(optica)
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
forzar
(v)
(transitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
forzado
fuerzas
fuerzan
forzabas
forzaban
|
breken
(n)
(v)
(voorwerp)
|
refractar
(v)
(voorwerp)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
refractado
refractas
refractan
refractabas
refractaban
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
hacerse pedazos
(v)
(transitief)
|
breken
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
quebrar
(v)
(voorwerpen)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
quebrado
quiebras
quiebran
quebraban
quebrabas
|
breken
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
romperse
(v)
(voorwerpen)
|
breken
(n)
(v)
(koord)
|
romperse
(v)
(koord)
|
breken
(n)
(v)
(koord)
|
cortarse
(v)
(koord)
|
breken
(n)
(v)
(intransitief)
|
hacerse pedazos
(v)
(intransitief)
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
romper
(v)
(transitief)
|
gebroken
breekt
breken
brak
braken
|
roto
rompes
rompen
rompías
rompían
|
breken
(n)
(v)
(transitief)
|
hacer añicos
(v)
(transitief)
|
breken
(n)
(v)
(voorwerp)
|
rasgarse
(v)
(voorwerp)
|
breken
(n)
(v)
(voorwerp)
|
romperse
(v)
(voorwerp)
|