benutten (v) (toepassen) | usar (v) (toepassen) |
benutten (v) (toepassen) | emplear (v) (toepassen) |
benutten (v) (situatie) | sacar provecho de (v) (situatie) |
benutten (v) (toepassen) | aplicar (v) (toepassen) |
benutten (v) (toepassen) | utilizar (v) (toepassen) |
benutten (v) (situatie) | aprovecharse de (v) (situatie) |