afzeggen
(v)
(gebeurtenis)
|
cancelar
(v)
(gebeurtenis)
|
afgezegd
zeggen af
zegt af
zegden af
zegde af
|
cancelado
cancelas
cancelan
cancelaban
cancelabas
|
afzeggen
(v)
(vergadering)
|
anular
(m)
(v)
(vergadering)
|
afgezegd
zeggen af
zegt af
zegden af
zegde af
|
anulado
anulas
anulan
anulaban
anulabas
|
afzeggen
(v)
(gebeurtenis)
|
suspender
(v)
(gebeurtenis)
|
afgezegd
zeggen af
zegt af
zegden af
zegde af
|
suspendido
suspendes
suspenden
suspendían
suspendías
|
afzeggen
(v)
(gebeurtenis)
|
anular
(m)
(v)
(gebeurtenis)
|
afgezegd
zeggen af
zegt af
zegden af
zegde af
|
anulado
anulas
anulan
anulaban
anulabas
|
afzeggen
(v)
(vergadering)
|
suspender
(v)
(vergadering)
|
afgezegd
zeggen af
zegt af
zegden af
zegde af
|
suspendido
suspendes
suspenden
suspendían
suspendías
|
afzeggen
(v)
(vergadering)
|
cancelar
(v)
(vergadering)
|
afgezegd
zeggen af
zegt af
zegden af
zegde af
|
cancelado
cancelas
cancelan
cancelaban
cancelabas
|