vermoeden
(n)
(n)
(feit)
|
Mutmaßung
(f)
(n)
(feit)
|
vermoeden
(n)
(n)
(feit)
|
Vermutung
(f)
(n)
(feit)
|
vermoeden
(n)
(n)
(feit)
|
Annahme
(f)
(n)
(feit)
|
vermoeden
(n)
(n)
(feit)
|
Voraussetzung
(f)
(n)
(feit)
|
vermoeden
(n)
(n)
|
Konjektur
(f)
(n)
|
vermoeden
(n)
(n)
(mening)
|
Verdacht
(m)
(n)
(mening)
|
vermoeden
(n)
(n)
(feit)
|
These
(f)
(n)
(feit)
|
vermoeden
(n)
(v)
(gedachte)
|
meinen
(v)
(gedachte)
|
vermoed
vermoedt
vermoeden
vermoedden
vermoedde
|
gemeint
meinst
meinen
meintest
meinten
mein(e)
|
vermoeden
(n)
(v)
(waarschijnlijkheid)
|
voraussetzen
(v)
(waarschijnlijkheid)
|
vermoed
vermoedt
vermoeden
vermoedden
vermoedde
|
vorausgesetzt
setzen voraus
setzt voraus
setzten voraus
setztest voraus
setz(e) voraus
|
vermoeden
(n)
(v)
(denken)
|
vermuten
(v)
(denken)
|
vermoed
vermoedt
vermoeden
vermoedden
vermoedde
|
vermutet
vermutest
vermuten
vermuteten
vermutetest
vermute
|
vermoeden
(n)
(v)
(waarschijnlijkheid)
|
annehmen
(v)
(waarschijnlijkheid)
|
vermoed
vermoedt
vermoeden
vermoedden
vermoedde
|
angenommen
nimmst an
nehmen an
nahmst an
nahmen an
nimm an
|
vermoeden
(n)
(v)
(waarschijnlijkheid)
|
vermuten
(v)
(waarschijnlijkheid)
|
vermoed
vermoedt
vermoeden
vermoedden
vermoedde
|
vermutet
vermutest
vermuten
vermuteten
vermutetest
vermute
|
vermoeden
(n)
(v)
(waarschijnlijkheid)
|
als selbstverständlich betrachten
(v)
(waarschijnlijkheid)
|