verdragen
(v)
(geestestoestand)
|
durchhalten
(v)
(geestestoestand)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
durchgehalten
halten durch
hältst durch
hielten durch
hieltest durch
halt(e) durch
|
verdragen
(v)
(pijn)
|
ertragen
(v)
(pijn)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
ertragen
ertragen
erträgst
ertrugen
ertrugst
ertrag(e)
|
verdragen
(v)
(pijn)
|
erdulden
(v)
(pijn)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
erduldet
erdulden
erduldest
erduldetest
erduldeten
erdulde
|
verdragen
(v)
(geestestoestand)
|
ausharren
(v)
(geestestoestand)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
ausgeharrt
harren aus
harrst aus
harrtest aus
harrten aus
harr(e) aus
|
verdragen
(v)
(geestestoestand)
|
tragen
(v)
(geestestoestand)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
getragen
tragen
trägst
trugst
trugen
trag(e)
|
verdragen
(v)
(geestestoestand)
|
erdulden
(v)
(geestestoestand)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
erduldet
erdulden
erduldest
erduldetest
erduldeten
erdulde
|
verdragen
(v)
(geestestoestand)
|
tolerieren
(v)
(geestestoestand)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
toleriert
tolerierst
tolerieren
toleriertest
tolerierten
toleriere
|
verdragen
(v)
(geestestoestand)
|
ertragen
(v)
(geestestoestand)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
ertragen
ertragen
erträgst
ertrugen
ertrugst
ertrag(e)
|
verdragen
(v)
(geestestoestand)
|
aushalten
(v)
(geestestoestand)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
ausgehalten
halten aus
hältst aus
hieltest aus
hielten aus
halt(e) aus
|
verdragen
(v)
(geestestoestand)
|
dulden
(v)
(geestestoestand)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
geduldet
duldest
dulden
duldeten
duldetest
dulde
|
verdragen
(v)
(pijn)
|
aushalten
(v)
(pijn)
|
verdragen
verdragen
verdraagt
verdroeg
verdroegen
|
ausgehalten
halten aus
hältst aus
hieltest aus
hielten aus
halt(e) aus
|