uitstellen (v) (tijd) | hinauszögern (v) (tijd) |
uitstellen (v) (tijd) | verschieben (v) (tijd) |
uitstellen (v) (tijd) | hinausschieben (v) (tijd) |
uitstellen (v) (tijd) | verzögern (v) (tijd) |
uitstellen (v) (verdagen) | aufschieben (v) (verdagen) |
uitstellen (v) (tijd) | aufschieben (v) (tijd) |
uitstellen (v) (verdagen) | verschieben (v) (verdagen) |