uitgraven
(n)
(n)
(graven)
|
Erdarbeit
(f)
(n)
(graven)
|
uitgraven
(n)
(n)
(graven)
|
Graben
(m)
(n)
(graven)
|
uitgegraven
graven uit
graaft uit
groef uit
groeven uit
|
gegraben
gräbst
graben
gruben
grubst
grab(e)
|
uitgraven
(n)
(v)
(opgraven)
|
exhumieren
(v)
(opgraven)
|
uitgegraven
graven uit
graaft uit
groef uit
groeven uit
|
exhumiert
exhumieren
exhumierst
exhumierten
exhumiertest
exhumiere
|
uitgraven
(n)
(v)
(opgraven)
|
ausgraben
(v)
(opgraven)
|
uitgegraven
graven uit
graaft uit
groef uit
groeven uit
|
ausgegraben
gräbst aus
graben aus
grubst aus
gruben aus
grab(e) aus
|
uitgraven
(n)
(v)
(mijnbouw)
|
abbauen
(v)
(mijnbouw)
|
uitgegraven
graven uit
graaft uit
groef uit
groeven uit
|
abgebaut
bauen ab
baust ab
bauten ab
bautest ab
bau(e) ab
|
uitgraven
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
ausgraben
(v)
(voorwerpen)
|
uitgegraven
graven uit
graaft uit
groef uit
groeven uit
|
ausgegraben
gräbst aus
graben aus
grubst aus
gruben aus
grab(e) aus
|
uitgraven
(n)
(v)
(mijnbouw)
|
fördern
(v)
(mijnbouw)
|
uitgegraven
graven uit
graaft uit
groef uit
groeven uit
|
gefordert
fordern
forderst
fordertest
forderten
ford(e)re
|
uitgraven
(n)
(v)
(algemeen)
|
ausgraben
(v)
(algemeen)
|
uitgegraven
graven uit
graaft uit
groef uit
groeven uit
|
ausgegraben
gräbst aus
graben aus
grubst aus
gruben aus
grab(e) aus
|