talmen (v) (tijd) | die Zeit vergeuden (v) (tijd) |
talmen (v) (aarzelen) | zaudern (v) (aarzelen) |
talmen (v) (tijd) | die Zeit vertrödeln (v) (tijd) |
talmen (v) (tijd) | die Zeit verschwenden (v) (tijd) |
talmen (v) (beslissing) | zögern (v) (beslissing) |
talmen (v) (aarzelen) | zögern (v) (aarzelen) |
talmen (v) (beslissing) | zaudern (v) (beslissing) |
talmen (v) (aarzelen) | zweifeln (v) (aarzelen) |
talmen (v) (wachten) | verweilen (v) (wachten) |