overgeven (v) (geneeskunde) | sich übergeben (v) (geneeskunde) |
overgeven (v) (boodschap) | übergeben (v) (boodschap) |
overgeven (v) (rechten) | abtreten (v) (rechten) |
overgeven (v) (geneeskunde) | sich erbrechen (v) (geneeskunde) |
overgeven (v) (rechten) | vermachen (v) (rechten) |
overgeven (v) (rechten) | übergeben (v) (rechten) |
overgeven (v) (geneeskunde) | erbrechen (v) (geneeskunde) |
overgeven (v) (rechten) | zedieren (v) (rechten) |
overgeven (v) (geneeskunde) | kotzen (v) (geneeskunde) |
overgeven (v) (boodschap) | überbringen (v) (boodschap) |
zich overgeven | ergeben |
zich overgeven | sich ergeben |
zich overgeven | kapitulieren |
zich overgeven | sich geschlagen geben |