optreden
(n)
(n)
(gedrag)
|
Haltung
(f)
(n)
(gedrag)
|
optreden
(n)
(n)
(gedrag)
|
Verhalten
(n)
(n)
(gedrag)
|
opgetreden
treedt op
treden op
trad op
traden op
|
verhalten
verhalten
verhältst
verhielten
verhieltest
verhalt(e)
|
optreden
(n)
(n)
(gedrag)
|
Benehmen
(n)
(n)
(gedrag)
|
opgetreden
treedt op
treden op
trad op
traden op
|
benommen
benehmen
benimmst
benahmen
benahmst
benimm
|
optreden
(n)
(n)
(gedrag)
|
betragen
(n)
(n)
(gedrag)
|
opgetreden
treedt op
treden op
trad op
traden op
|
betragen
betragen
betrugen
|
optreden
(n)
(v)
(handelen)
|
tun
(v)
(handelen)
|
opgetreden
treedt op
treden op
trad op
traden op
|
getan
tust
tun
tatest
taten
tu(e)
|
optreden
(n)
(v)
(handelen)
|
handeln
(v)
(handelen)
|
opgetreden
treedt op
treden op
trad op
traden op
|
gehandelt
handeln
handelst
handeltest
handelten
hand(e)le
|
optreden
(n)
(v)
(autoriteit)
|
Eingreifen
(v)
(autoriteit)
|
opgetreden
treedt op
treden op
trad op
traden op
|
eingegriffen
greifen ein
greifst ein
griffen ein
griffst ein
greif(e) ein
|
optreden
(n)
(v)
(muziek)
|
eine Vorstellung geben
(v)
(muziek)
|
optreden
(n)
(v)
(muziek)
|
auftreten
(v)
(muziek)
|
opgetreden
treedt op
treden op
trad op
traden op
|
aufgetreten
trittst auf
treten auf
tratest auf
traten auf
tritt auf
|