goedmaken
(v)
(compenseren)
|
gutmachen
(v)
(compenseren)
|
goedgemaakt
maken goed
maakt goed
maakten goed
maakte goed
|
gutgemacht
machst gut
machen gut
machtest gut
machten gut
mach(e) gut
|
goedmaken
(v)
(onrechtvaardigheid)
|
wiederherstellen
(v)
(onrechtvaardigheid)
|
goedgemaakt
maken goed
maakt goed
maakten goed
maakte goed
|
wiederhergestellt
stellst wiederher
stellen wiederher
stellten wiederher
stelltest wiederher
stell(e) wiederher
|
goedmaken
(v)
(onrechtvaardigheid)
|
wieder gutmachen
(v)
(onrechtvaardigheid)
|
goedmaken
(v)
(verzoenen)
|
wieder gutmachen
(v)
(verzoenen)
|
goedmaken
(v)
(compenseren)
|
entgelten
(v)
(compenseren)
|
goedgemaakt
maken goed
maakt goed
maakten goed
maakte goed
|
entgolten
entgelten
entgiltst
entgaltest
entgalten
entgilt
|
goedmaken
(v)
(verzoenen)
|
gutmachen
(v)
(verzoenen)
|
goedgemaakt
maken goed
maakt goed
maakten goed
maakte goed
|
gutgemacht
machst gut
machen gut
machtest gut
machten gut
mach(e) gut
|
goedmaken
(v)
(onrechtvaardigheid)
|
beseitigen
(v)
(onrechtvaardigheid)
|
goedgemaakt
maken goed
maakt goed
maakten goed
maakte goed
|
beseitigt
beseitigst
beseitigen
beseitigtest
beseitigten
beseitig(e)
|