bezoeken (v) (persoon) | besuchen (v) (persoon) |
bezoeken (v) (persoon) | gehen zu (v) (persoon) |
bezoeken (v) (plaats) | besuchen (v) (plaats) |
bezoeken (v) | besuchen (v) |
bezoeken (v) (plaats) | besichtigen (v) (plaats) |
bezoeken (v) (persoon) | einen Besuch abstatten (v) (persoon) |
opnieuw bezoeken | nochmals besuchen |
vaak bezoeken | regelmäßig besuchen |