beteugelen (v) (bedwingen) | mäßigen (v) (bedwingen) |
beteugelen (v) (bedwingen) | hüten (v) (bedwingen) |
beteugelen (v) (uitgaven) | reduzieren (v) (uitgaven) |
beteugelen (v) (gedrag) | beherrschen (v) (gedrag) |
beteugelen (v) (uitgaven) | einschränken (v) (uitgaven) |
beteugelen (v) (uitgaven) | eindämmen (v) (uitgaven) |
beteugelen (v) (gedrag) | zügeln (v) (gedrag) |
beteugelen (v) (activiteit) | bändigen (v) (activiteit) |
beteugelen (v) (activiteit) | bezwingen (v) (activiteit) |
beteugelen (v) (bedwingen) | im Zaune halten (v) (bedwingen) |
beteugelen (v) (uitgaven) | begrenzen (v) (uitgaven) |