alleen | nur |
alleen (a) (persoon) | allein (a) (persoon) |
alleen (a) (afzonderlijk) | einsam (a) (afzonderlijk) |
alleen (a) (persoon) | einsam (a) (persoon) |
alleen (a) (afzonderlijk) | allein (a) (afzonderlijk) |
alleen (a) (afzonderlijk) | gesondert (a) (afzonderlijk) |
alleen (a) (gevoelens) | einsam (a) (gevoelens) |
alleen (o) (enkel) | nur (o) (enkel) |
alleen (o) (enkel) | lediglich (o) (enkel) |
alleen (o) (uitsluitend) | einzig (o) (uitsluitend) |
alleen (o) (ware het niet dat) | aber (o) (ware het niet dat) |
alleen (o) (enkel) | allein (o) (enkel) |
alleen (o) (ware het niet dat) | außer (o) (ware het niet dat) |
alleen (o) (algemeen) | bloß (o) (algemeen) |
alleen (o) (ware het niet dat) | jedoch (o) (ware het niet dat) |
alleen (o) (uitsluitend) | ausschließlich (o) (uitsluitend) |
alleen (o) (ware het niet dat) | nur (o) (ware het niet dat) |
alleen (o) (algemeen) | nur (o) (algemeen) |
alleen (o) (ware het niet dat) | doch (o) (ware het niet dat) |
alleen (o) (uitsluitend) | nur (o) (uitsluitend) |
helemaal alleen | ganz allein |