uitkomen
(v)
(tijd)
|
gelegen kommen
(v)
(tijd)
|
uitkomen
(v)
(plantkunde)
|
keimen
(v)
(plantkunde)
|
uitgekomen
komen uit
komt uit
kwam uit
kwamen uit
|
gekeimt
keimen
keimst
keimten
keimtest
keim(e)
|
uitkomen
(v)
(publikatie)
|
veröffentlicht werden
(v)
(publikatie)
|
uitkomen
(v)
|
Auskommen
(v)
|
uitgekomen
komen uit
komt uit
kwam uit
kwamen uit
|
ausgekommen
kommen aus
kommst aus
kamen aus
kamst aus
komm(e) aus
|
uitkomen
(v)
|
herauskommen
(v)
|
uitgekomen
komen uit
komt uit
kwam uit
kwamen uit
|
herausgekommen
kommst heraus
kommen heraus
kamst heraus
kamen heraus
komm(e) heraus
|
uitkomen
(v)
(plantkunde)
|
ausschlagen
(v)
(plantkunde)
|
uitgekomen
komen uit
komt uit
kwam uit
kwamen uit
|
ausgeschlagen
schlagen aus
schlägst aus
schlugst aus
schlugen aus
schlag(e) aus
|
uitkomen
(v)
(tijd)
|
passen
(v)
(tijd)
|
uitgekomen
komen uit
komt uit
kwam uit
kwamen uit
|
gepasst
passen
passt
passten
passtest
passe
|
uitkomen
(v)
(plantkunde)
|
austreiben
(v)
(plantkunde)
|
uitgekomen
komen uit
komt uit
kwam uit
kwamen uit
|
ausgetrieben
treibst aus
treiben aus
triebst aus
trieben aus
treib(e) aus
|
uitkomen
(v)
(publikatie)
|
erscheinen
(v)
(publikatie)
|
uitgekomen
komen uit
komt uit
kwam uit
kwamen uit
|
erschienen
erscheinst
erscheinen
erschienst
erschienen
erschein(e)
|