ophelderen
|
aufhellen
|
opgehelderd
helderen op
heldert op
helderden op
helderde op
|
aufgehellt
hellen auf
hellst auf
hellten auf
helltest auf
hell(e) auf
|
ophelderen
(v)
(verklaren)
|
klarstellen
(v)
(verklaren)
|
opgehelderd
helderen op
heldert op
helderden op
helderde op
|
klargestellt
stellst klar
stellen klar
stelltest klar
stellten klar
stell(e) klar
|
ophelderen
(v)
(verklaren)
|
klären
(v)
(verklaren)
|
ophelderen
(v)
(probleem)
|
lösen
(v)
(probleem)
|
opgehelderd
helderen op
heldert op
helderden op
helderde op
|
gelost
losen
lost
lostest
losten
los(e)
|
ophelderen
(v)
(verklaren)
|
klarlegen
(v)
(verklaren)
|
opgehelderd
helderen op
heldert op
helderden op
helderde op
|
klargelegt
legst klar
legen klar
legten klar
legtest klar
leg(e) klar
|
ophelderen
(v)
(verklaren)
|
auflösen
(v)
(verklaren)
|
ophelderen
(v)
(lucht)
|
sich aufhellen
(v)
(lucht)
|
ophelderen
(v)
(verduidelijken)
|
erklären
(v)
(verduidelijken)
|
ophelderen
(v)
(lucht)
|
aufklaren
(v)
(lucht)
|
ophelderen
(v)
(verduidelijken)
|
aufklären
(v)
(verduidelijken)
|
opgehelderd
helderen op
heldert op
helderden op
helderde op
|
aufgeklart
klaren auf
klarst auf
klartest auf
klarten auf
klar(e) auf
|
ophelderen
(v)
(probleem)
|
aufklären über
(v)
(probleem)
|