losmaken
(v)
(bevrijden)
|
freimachen
(v)
(bevrijden)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
freigemacht
machst frei
machen frei
machten frei
machtest frei
mach(e) frei
|
losmaken
(v)
(algemeen)
|
abgehen
(v)
(algemeen)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
abgegangen
gehen ab
gehst ab
gingst ab
gingen ab
geh(e) ab
|
losmaken
(v)
(pak)
|
auspacken
(v)
(pak)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
ausgepackt
packen aus
packst aus
packten aus
packtest aus
pack(e) aus
|
losmaken
(v)
(knoop)
|
auflösen
(v)
(knoop)
|
losmaken
(v)
(knoop)
|
lösen
(v)
(knoop)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
gelost
losen
lost
lostest
losten
los(e)
|
losmaken
(v)
(bevrijden)
|
losmachen
(v)
(bevrijden)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
losgemacht
machst los
machen los
machten los
machtest los
mach(e) los
|
losmaken
(v)
(algemeen)
|
aufbinden
(v)
(algemeen)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
aufgebunden
binden auf
bindest auf
banden auf
bandest auf
bind(e) auf
|
losmaken
(v)
(gevangene)
|
losbinden
(v)
(gevangene)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
losgebunden
bindest los
binden los
bandest los
banden los
bind(e) los
|
losmaken
(v)
(pak)
|
aufmachen
(v)
(pak)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
aufgemacht
machst auf
machen auf
machten auf
machtest auf
mach(e) auf
|
losmaken
(v)
(knoop)
|
losbinden
(v)
(knoop)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
losgebunden
bindest los
binden los
bandest los
banden los
bind(e) los
|
losmaken
(v)
(kleding)
|
aufknöpfen
(v)
(kleding)
|
losmaken
(v)
(algemeen)
|
abtrennen
(v)
(algemeen)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
abgetrennt
trennst ab
trennen ab
trennten ab
trenntest ab
trenn(e) ab
|
losmaken
(v)
(algemeen)
|
losbinden
(v)
(algemeen)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
losgebunden
bindest los
binden los
bandest los
banden los
bind(e) los
|
losmaken
(v)
(gevangene)
|
losmachen
(v)
(gevangene)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
losgemacht
machst los
machen los
machten los
machtest los
mach(e) los
|
losmaken
(v)
(bevrijden)
|
befreien
(v)
(bevrijden)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
befreit
befreien
befreist
befreiten
befreitest
befrei(e)
|
losmaken
(v)
(knoop)
|
aufknöpfen
(v)
(knoop)
|
losmaken
(v)
(kleding)
|
losmachen
(v)
(kleding)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
losgemacht
machst los
machen los
machten los
machtest los
mach(e) los
|
losmaken
(v)
(algemeen)
|
sich lösen
(v)
(algemeen)
|
losmaken
(v)
(knoop)
|
aufbinden
(v)
(knoop)
|
losgemaakt
maakt los
maken los
maakte los
maakten los
|
aufgebunden
binden auf
bindest auf
banden auf
bandest auf
bind(e) auf
|