uitdagen
(v)
(provoceren)
|
esasperare
(v)
(provoceren)
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
esasperando
esasperano
esasperi
esasperavano
esasperavi
|
uitdagen
(v)
(provoceren)
|
sfidare
(v)
(provoceren)
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
sfidando
sfidano
sfidi
sfidavano
sfidavi
|
uitdagen
(v)
(provoceren)
|
irritare
(v)
(provoceren)
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
irritando
irritano
irriti
irritavano
irritavi
|
uitdagen
(v)
(provoceren)
|
provocare
(v)
(provoceren)
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitdagen
(v)
(ergeren)
|
esasperare
(v)
(ergeren)
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
esasperando
esasperano
esasperi
esasperavano
esasperavi
|
uitdagen
(v)
(ergeren)
|
provocare
(v)
(ergeren)
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
provocando
provocano
provochi
provocavano
provocavi
|
uitdagen
(v)
(ergeren)
|
irritare
(v)
(ergeren)
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
irritando
irritano
irriti
irritavano
irritavi
|
uitdagen
(v)
(ergeren)
|
sfidare
(v)
(ergeren)
|
uitgedaagd
dagen uit
daagt uit
daagden uit
daagde uit
|
sfidando
sfidano
sfidi
sfidavano
sfidavi
|