provoceren (v) (uitdagen) | esasperare (v) (uitdagen) |
provoceren (v) (uitdagen) | sfidare (v) (uitdagen) |
provoceren (v) (uitdagen) | irritare (v) (uitdagen) |
provoceren (v) (uitdagen) | provocare (v) (uitdagen) |
provoceren (v) (ergeren) | esasperare (v) (ergeren) |
provoceren (v) (ergeren) | provocare (v) (ergeren) |
provoceren (v) (ergeren) | irritare (v) (ergeren) |
provoceren (v) (ergeren) | sfidare (v) (ergeren) |