uitdagen (v) (provoceren) | mettre au défi (v) (provoceren) |
uitdagen (v) (ergeren) | provoquer (v) (ergeren) |
uitdagen (v) (ergeren) | pousser à (v) (ergeren) |
uitdagen (v) (provoceren) | provoquer (v) (provoceren) |
uitdagen (v) (provoceren) | inciter à (v) (provoceren) |
uitdagen (v) (ergeren) | défier (v) (ergeren) |
uitdagen (v) (ergeren) | inciter à (v) (ergeren) |
uitdagen (v) (provoceren) | défier (v) (provoceren) |
uitdagen (v) (ergeren) | mettre au défi (v) (ergeren) |
uitdagen (v) (provoceren) | pousser à (v) (provoceren) |