schaden (v) (gezichtsvermogen) | beeinträchtigen (v) (gezichtsvermogen) |
schaden (v) (schade berokkenen) | beschädigen (v) (schade berokkenen) |
schaden (v) (gezichtsvermogen) | Schaden (v) (gezichtsvermogen) |
schaden (v) (effect) | beeinträchtigen (v) (effect) |
schaden (v) (gezondheid) | beeinträchtigen (v) (gezondheid) |
schaden (v) (reputatie) | Schaden (v) (reputatie) |
schaden (v) (effect) | schwächen (v) (effect) |
schaden (v) (gezondheid) | Schaden (v) (gezondheid) |
schaden (v) (reputatie) | schmälern (v) (reputatie) |
schaden (v) (schade berokkenen) | Schaden (v) (schade berokkenen) |
schaden (v) (schade berokkenen) | schädigen (v) (schade berokkenen) |
de goede naam schaden van | keine Ehre machen |
de goede naam schaden van | in Misskredit bringen |